Welke internationale afspraken zijn er?
Om problemen bij het innen van alimentatie in het buitenland aan te pakken, zijn internationaal afspraken gemaakt. Hieronder leest u welke.
Het Verdrag van New York
De internationale afspraken rond het innen van kinder- en partneralimentatie zijn onder meer vastgelegd in het Verdrag van New York uit 1956. In de landen die zich bij het Verdrag van New York hebben aangesloten zijn één of meerdere instellingen belast met de uitvoering van het Verdrag. In Nederland is dat het LBIO.
Iedereen die in een land woont dat is aangesloten bij het Verdrag van New York en problemen ondervindt bij het innen van alimentatie in het buitenland kan een beroep doen op het Verdrag. Het Verdrag heeft betrekking op zowel kinder- als partneralimentatie.
Europese Alimentatieverordening en het Haags Protocol
Sinds 18 juni 2011 gelden twee nieuwe regelingen op het terrein van de internationale alimentatie: de Europese Alimentatieverordening en het Haags Protocol inzake het recht dat toepasselijk is op onderhoudsverplichtingen. Op het terrein van de internationale bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen wordt hiermee de EEX-verordening vervangen, terwijl de aanwijzing van het toepasselijk recht niet langer wordt bepaald door de regels van het Haags Alimentatieverdrag 1973.
Het Haagse Verdrag van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden
Dit verdrag is op 1 augustus 2014 voor de Europese Unie in werking getreden en geldt tussen de landen van de Europese Unie en overige bij het Verdrag aangesloten landen. Voor de Verenigde Staten treedt dit verdrag in werking op 1 januari 2017. Vanaf deze datum zal het LBIO op grond van het Verdrag in plaats van op grond van het bilaterale Verdrag van 1 mei 2002 innen. Bij dit Verdrag zullen zich naar verwachting in de toekomst nog meer landen aansluiten, waardoor het Verdrag van New York tussen steeds minder landen zal gelden.
Landen kunnen in het Haags Verdrag voorbehouden maken ten aanzien van de leeftijd van de kinderen (tot 18 jaar in plaats van tot 21 jaar) en ook wat betreft de inning van partneralimentatie.